WIJ WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat Bernard Wilhelm Schute aan Ons zijn verlangen heeft te kennen gegeven om als Nederlander te worden genaturaliseerd, en tevens, door overlegging der bewijsstukken, opgenoemd in art. 6 der wet van den 28sten Juli 1850 (Staatsblad n°. 44), ter uitvoering van art. 7 der Grondwet, heeft doen blijken van het bezit der vereischten, voorgeschreven in art. 5 der voormelde wet;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Eenig artikel.
De hoedanigheid van Nederlander wordt bij deze verleend aan Gerhard Heinrich Schute, koopman, geboren te Garen (Groothertogdom Oldenburg) den 21sten October 1859, wonende te 's Hertogenbosch, provincie Noordbrabant.
Lasten en bevelen, enz.
Gegeven op het Loo, den 9den November 1887.
Willem.
Uitgegeven de elfden November 1887.
De Minister van Justitie,
Du Tour van Bellingchave.
| |